Toespraak Arnon Grunberg

Dit is de toespraak die auteur Arnon Grunberg op 4 mei gaf in de Stevenskerk in Nijmegen.

 

Opgeslagen

‘De wagens voor het transport voor morgen staan er weer: achtenveertig. Lugubere stemming. Prachtige zomeravond, mild briesje. Vandaag een tomaat en een ei gehad.’

Er zijn veel dagboeken en verslagen uit Westerbork, een van de meest indrukwekkende daarvan werd geschreven door Philip Mechanicus, geboren in 1889 in Amsterdam in een arm Joods gezin dat er socialistische sympathieën op nahield, vermoord in Auschwitz, oktober 1944.

Westerbork was een schijnbaar onschuldiger kamp, een Nederlands kamp, op de Drentse heide, een kamp waar vrijwel alle vernietigde Joden die zich in Nederland bevonden doorheen zijn gegaan.

In depot, noemde Mechanicus zijn verslag. De Joden werden in Westerbork opgeslagen, zoals je overtollig meubilair opslaat, omdat het misschien nog eens van pas zou kunnen komen. Maar de Joden waren geen meubilair dat nog weleens van pas zou kunnen komen, het was de bedoeling dat ze nooit meer van pas zouden komen.

Komen de Joden ons vanavond van pas?

Herdenken is een pijnlijke aangelegenheid. Wij – en ik zeg niet graag wij maar op een avond als deze gaat het niet anders – wij dus, wij zijn hier bijeengekomen om de burgers en de Nederlandse soldaten te herdenken die in de Tweede Wereldoorlog zijn gevallen en in de zogenoemde vredesmissies daarna. Wij herdenken en eren de verzetsstrijders, maar wij herdenken ook een genocide op Europese bodem, de moord op de Europese Joden en Roma en Sinti. Verder herdenken wij de moord op de geesteszieken en nog andere ongewenste mensen.

Die genocide blijft een open wond. In Nederland, in Europa, misschien ook elders. Het is de vraag of Europa zich echt hersteld heeft van die volkerenmoord. Het is de vraag hoe dat herstel eruit zou moeten zien. Of dat herstel iets anders kan zijn dan geheugenverlies.

De Poolse Jood en Auschwitzoverlevende M.S. Arnoni, geboren in 1922 in Lódz als zoon van een ingenieur, wees de mogelijkheid van het herstel af. In zijn boek Moeder was niet thuis voor haar begrafenis uit 1982 stelt hij de vraag: zijn de mens en de mensheid onverbeterlijk? Hij noemt een aantal wandaden van na 1945 en schrijft dan aan zijn in Auschwitz vermoorde moeder: ‘Als ik dit ben, wat is er dan voor aardigheid aan het overleven? Waarom zou je trots of tevreden zijn dat je tot zo’n lelijke diersoort behoort? Moeder, ik kan je niet troosten. Ik kan niet eens zeggen dat er enige zin aan jouw dood ontleend is.’ En hij eindigt met de opmerking dat hij zich schaamt omdat hij nog steeds onder de levenden is.

Let wel, schaamte is geen schuld. Schuld is iets tussen de burger en zijn rechtbank, de gelovige en zijn God. Schaamte speelt zich af tussen de sterveling en zijn spiegelbeeld.

Er zijn mensen die zich afvragen hoe het kan dat kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen en achterachterkleinkinderen van overlevenden van de nazikampen in Gaza oorlogsmisdaden begaan. Er zijn mensen die zich afvragen hoe je over de Shoah kunt spreken en over Gaza kunt zwijgen.

Aangezien ik deze avond als een ‘wij’ spreek, namens anderen spreek, namens de levenden én de doden, namens iedereen die bij dat iedereen wil horen, moet en wil ik hier op deze vragen ingaan.

Om te beginnen zijn de Joden niet in Auschwitz naar school gegaan, ze hebben daar geen colleges ethiek gevolgd. De beul maakt van zijn slachtoffer geen beter mens.

Als er lessen worden geleerd uit de geschiedenis, dan zijn die lessen niet eenduidig. Over die lessen wordt strijd gevoerd. Politieke strijd. Sommigen hebben de les getrokken dat alleen het recht van de sterkste geldt, dat mededogen fatale zwakte is en barmhartigheid een zonde. Anderen hebben de les getrokken dat oorlog ten koste van alles moet worden voorkomen. Weer anderen zeggen dat wie de oorlog tegen iedere prijs wil voorkomen, het kwaad alleen maar zal vergroten.

Iedereen spreekt over het kwaad, iedereen zoekt het ergens anders, slechts een enkeling zoekt het in zichzelf.

Het was de Israëlische dichter Avot Yeshurun, geboren in 1904 in Wolynië, toen Rusland, nu Oekraïne, in 1925 naar Palestina geëmigreerd, die al decennia geleden, naar aanleiding van de Nakba, de Palestijnse catastrofe, schreef dat de Holocaust van de Joden van Europa en die van de Arabieren in Israël uiteindelijk een en dezelfde Holocaust zijn.

Daarover zal nog veel gezegd en gedacht worden.

De geschiedenis dendert voort en blijft slachtoffers maken. Het was dat besef, het besef dat wezenlijke verandering niet had plaatsgevonden, dat M.S. Arnoni deed verzuchten: ‘Moeder, loop hard weg. Laat niemand van ons, de levenden, bij je in de buurt komen; we zouden je alleen besmetten.’

Besmetten, een woord dat zoveel bitterheid, wanhoop en ook eenzaamheid verraadt, dat je zou denken dat het geen eindpunt mag zijn.

De geschiedenis dendert voort, het is goed te beseffen dat de Joden uit Europa, de Joden uit Nederland, de Joden uit deze stad die zijn afgeslacht, geen weet hadden van het heden, vermoedelijk niet eens wisten waar Gaza lag.

David Abraham Glazer, veehandelaar uit Nijmegen, vermoord op 2 juli 1943 samen met zijn vrouw Esther en zijn vier kinderen, Sara, Miep Hetty, Frieda en Abraham Albert in Sobibor, was vermoedelijk liever veehandelaar gebleven dan hier herdacht te worden.

David Abraham Glazer is niet met vrouw en vier kinderen via Westerbork naar Polen getransporteerd om daar met vrouw en kinderen vergast te worden opdat wij nog moreler, nog beter over het heden kunnen reflecteren.

Van een verzetsstrijder kun je nog zeggen dat hij sneuvelde voor de vrijheid. Maar van de vermoorde Joden en Roma en Sinti kun je dat niet zeggen. Zij werden vermoord omdat ze geboren waren.

Herdenken is niet het gat van de betekenisloosheid, het gat van de doodsfabrieken, snel volstoppen met betekenis opdat wij de leegte niet hoeven te voelen.

Herdenken is namens de doden spreken, of namens hen zwijgen.

Wij hebben al gesproken, en dus zullen wij de doden aan het woord laten, de ooggetuigen, die nadien zo veelvuldig en zo hartstochtelijk verslag hebben gedaan van de schaamte van het overleven, verslagen die mij zelden onberoerd hebben gelaten.

Hier is M.S. Arnoni weer: ‘Inderdaad wist ik op zijn laatst kort na aankomst in Auschwitz-Birkenau precies wat er gebeurde. Ik rook de geroosterde lichamen en zag voortdurend de vlammen. Ik wist dat mijn moeders keel was dichtgeknepen door het gas en dat haar lichaam brandde of gebrand had. Wat was mijn reactie? Ik zal het zeggen, zonder omwegen: ik stopte ieder stukje eten in mijn mond en deed mijn best om niet de aandacht te trekken van een SS’er of een kapo.’

De transporten in Westerbork vertrokken altijd op dinsdag. ‘Afgeschoven naar het oosten’, heette dat.

Men wist en men wist niet wat dat eufemisme betekende. Wie de dagboeken van Etty Hillesum leest, geboren in 1914 in Middelburg, student Slavische talen, vermoord in Auschwitz in 1943, ziet dat ze de ene dag weet en de andere weer niet. Hoop, moet het woord zijn voor dat niet-weten.

Op 22 februari 1944 schrijft Mechanicus in zijn dagboek: ‘Gisteravond schoeneninspectie in barak 85. Tegen negen uur had de commandant zijn bezoek aangekondigd. De hele barak beefde en trilde al uren van tevoren van zenuwachtigheid. (…) Iedereen poetste, de gehele barak was een soort sekte van poetsenden.’

Een sekte van poetsenden. Ook dat is hoop. Ik vermoed dat ik mij, als ik in die barak 85 had gezeten, zonder aarzeling en met fanatisme tot de sekte van poetsenden zou hebben bekeerd.

En nu wilt u van mij horen hoe we kunnen voorkomen dat in toekomstige barakken 85 sektes van poetsenden ontstaan.

Hier is de Poolse, niet-Joodse Auschwitz-overlevende Tadeusz Borowski: ‘Het is de hoop die mensen apathisch naar de gaskamer laat gaan, geen verzet laat riskeren, hen onderdompelt in inertie. Het is de hoop die gezinsbanden verscheurt, moeders afstand laat doen van hun kinderen, echtgenotes zichzelf voor brood laat verkopen en hun mannen mensen laat doden. (…) Ons is niet bijgebracht hoe we ons van de hoop kunnen ontdoen en daarom komen we om in het gas.’

Hoe in godsnaam moet je je ontdoen van hoop?

De toekomst is open.

Wij zijn niet gedoemd, al zullen we allemaal sterven, en wij zijn niet gedetermineerd.

In het verleden hebben sommige mensen anders gehandeld, het blijft mogelijk dat wij anders zullen handelen.

Ook daarin is het bestaansrecht van ons herdenken gelegen, dat wij de mogelijkheid openhouden dat M.S. Arnoni ongelijk had. Dat wij de doden kunnen naderen zonder hen met onze hoop te besmetten.

Het blijft mogelijk dat wij niet de commandant noch de assistent van de commandant zullen worden die in barak 85 schoeneninspectie komt uitvoeren.